“Macht heeft de neiging mensen te corrumperen en totale macht corrumpeert totaal.” Dit bekende citaat uit een brief van Lord Acton in 1887 deed mij denken aan een voortdurende strijd tussen twee soorten recht, en hoe het ‘recht op revolutie’ daarin verweven is. Hiermee doel ik op het rechtspositivisme en de natuurrechtsleer, en tot welke van deze het recht op revolutie behoort (of zou moeten behoren).

Laat ik allereerst beginnen met het rechtspositivisme: aanhangers van deze stroming menen dat het huidige, positieve recht het enige geldende recht is. Men mag hier dan nooit van afwijken. Dit lijkt op het eerste geval zeer logisch, maar roept bij verder onderzoek toch vragen op: het positieve recht wordt immers gecreëerd door de overheid, die daarmee veel macht vergaart. De onderdanen van een staat moeten zich aan hun regels houden, terwijl de overheid vrijelijk kan doen en laten wat zij wilt. Sommige landen hebben echter het recht van revolutie opgenomen in de wetgeving opgenomen, waaronder Duitsland. Zo stelt artikel 20.4 van de Duitse grondwet:

“Alle Duitsers hebben het recht zich te verzetten, tegen een ieder die zich ertoe verbindt om deze grondwettelijke orde af te schaffen, indien er geen ander remedie beschikbaar is.”

In landen waar het recht van revolutie is opgenomen kan rechtspositivistisch gezien iedereen zich legaal verzetten tegen de overheid. Veel landen echter, waaronder Nederland, hebben het recht van revolutie niet opgenomen. De wetgever kan hier uiteenlopende redenen voor hebben: het kan bijvoorbeeld leiden tot anarchistische praktijken, of het conflicteert met het geweldsmonopolie van de staat. Dit heeft als gevolg dat bij enig machtsmisbruik of tirannie aan de zijde van de overheid niemand zich legaal kan verzetten. Hiertegenover staat dan weer wel de orde en stabiliteit die het rechtspositivisme biedt.

Lijnrecht tegenover het rechtspositivisme staat de natuurrechtsleer: aanhangers hiervan geloven in universele, natuurlijke normen en waarden die als een soort hoger recht gelden. In het geval dat het geldende recht niet verenigbaar is met deze normen en waarden, moet men dan kiezen voor het laatste. Evenals bij het rechtspositivisme kan je bij het natuurrecht vraagtekens stellen: gelden er wel ‘universele’ wetten? En kan je zomaar de wetten van de overheid niet van toepassing verklaren? In de praktijk zal het natuurrecht niet vaak voorkomen, omdat de wetten van de staat gelden en je die ook moet gehoorzamen, op straffe van uiteenlopende sancties. Toch zijn er gevallen waarin het natuurrecht een belangrijke rol speelt, denk hierbij aan het Nederlands verzet in de Tweede Wereldoorlog. De verzetsstrijders konden zich niet vinden in het wrede recht dat het Duitse rijk in Nederland had afgekondigd. Door bijvoorbeeld het bieden van onderdak aan Joden verklaarden zij het recht niet van toepassing, omdat het niet verenigbaar was met één van de universele natuurwetten, het recht op leven.

Hoewel dit natuurlijk een nobel voorbeeld is, betekent dit niet dat de natuurrechtsleer geen nadelen kent: het is immers lastig om uit te vinden of universele normen en waarden bestaan, en welke dat dan zouden zijn. Bovendien doet het niet van toepassing verklaren van het positieve recht af aan de rechtszekerheid van een staat. Indien het recht op revolutie zou behoren tot de natuurrechtsleer, zou dit als gevolg meebrengen dat men het geldige recht, waarin het recht op revolutie dus niet voorkomt, niet van toepassing verklaart zodat men wel van dit revolutierecht kan genieten. Het is bij de natuurrechtsleer dus tweeledig: een beroep op het recht van revolutie is een ongestoorde mogelijkheid, maar het leidt tot despotische praktijken.

Ik vind het lastig om een mening te vormen over de plek van het recht op revolutie in deze twee stromingen. Bij het rechtspositivisme zou het betekenen dat de wetgever zelf de kans heeft om dit recht op revolutie in haar grondwet op te nemen; hier kan zij ook echter van afzien. Bij het natuurrecht is het recht op revolutie altijd aanwezig, maar het verwerpen van een rechtssysteem is immoreel en vormt een ernstige dreiging voor de rechtszekerheid. Het is in ieder geval zeker dat dit onderwerp een lastige discussie vormt.